Quest 6

Ultimate design.

Door het proberen van alles uit de vorige quests heb ik een aantal dingen aangepast. Dit kunt u zo lezen hieronder. Hier staat wat er voor mij en de klas wel en niet werkte. Vanuit daar heb ik een lessenserie gemaakt van drie lessen. Deze kunt u zo inzetten in de klas. Hierin zit onderzoekend leren in verwerkt. Dit staat onder de lessenserie beschreven zodat u het ook in andere lessen kan toepassen. Uiteindelijk heb ik ook mijn onderzoeksvraag kunnen beantwoorden. 

 

 

Afbeelding één: goed of fout

Ontwerp principes

Bij het geven van de lessen werkten er een aantal dingen niet en een aantal dingen wel. Dit is natuurlijk vanzelfsprekend. Op iedere les is wel iets aan te merken. Van de kinderen zelf heb ik ook veel terug gekregen. Dit staat ook in de tabellen.

 

 

 

Coöperatieve werkvormen

Wat werkt er wel.

Kinderen moeten zelf nadenken over het antwoord bij sommige werkvormen.

Actief.

Samenwerken.

Sommige werkvormen zijn makkelijk inzetbaar.

Sommige werkvormen kenden de kinderen en zo konden we gelijk aan de slag.

Bij ieder vak inzetbaar.

Wat werkt er niet.

Kinderen hoeven zelf niet na te denken bij sommige werkvormen.

Leunen op een ander.

Sommige vormen kennen de kinderen niet. Meer uitleg en voorbeelden.

Sommige werkvormen zijn lastiger inzetbaar.

 

 

Ontdekkend leren

Wat werkt er wel.

De kinderen waren actief bij de hele uitleg.

Iedereen is betrokken en helpt elkaar mee.

Goede en duidelijke uitleg van wat er van de kinderen wordt verwacht.

Vakken zijn goed aan elkaar te koppelen.

Wat werkt er niet

Voor echt goed resultaat heb je tijd nodig.

 

Whiteboards

Wat werkt er wel.

Betrokken.              .

Actief en willen het antwoord voor zich zelf houden.

Zelf nadenken.

Bij ieder vak inzetbaar.

Wat werkt er niet. 

Graag tekenen.

Zeggen dat de stift niet werkt, als deze wel werkt.

Kunnen spieken.

 

Energizer

Wat werkt er wel.

Kinderen kwamen uit hun dip.

Vinden de verschillende energizers leuk.

Doen actief mee.

Wat werkt er niet.

Moeilijk om te timen wanneer het kan.

Kinderen willen vaker een energizer, ook op momenten dat het niet nodig is.


 

Feedback van de lessen.

Aan de kinderen heb ik vaak feedback gevraagd.

Bij de coöperatieve werkvormen kreeg ik veel terug dat ze het leuke werkvormen vinden. Soms kreeg ik terug dat mijn uitleg te lang was en dat de kinderen gewoon aan de slag wilden.

Bij de ontdekkend leren heb ik de feedback wel opgeschreven.

 Afbeelding twee: feedback  

 

Wat ze in een volgende les wilde zien is: hoe iets in elkaar wordt gezet. Maar dan nog specifieker dan het filmpje over hoe een velg in elkaar wordt gezet. Ik ga proberen als ik weer zo een les geef dat ik een fietsenmaker kan regelen, die langskomt in de klas. Aan hem of haar vertel ik wat de kinderen verwachten en of hij of zij daarop kan inspelen. Dat hij bijvoorbeeld kan laten zien hoe je een rem in elkaar zet of hoe je de dynamo kan aansluiten op het licht. Zo zien de kinderen ook de verbinding weer.

 

 

De whiteboards vinden de kinderen helemaal geweldig. Dit gaven ze iedere keer terug. Het is voor de kinderen een hele andere manier van werken. Ze willen graag tekenen en dat zie je terug als de whiteboard worden uitgedeeld. Dan gaan ze gelijk kijken of de stiften werken door middel van een tekening.

 

Omdat we dit vaker gaan gebruiken en omdat het een succes is staat het zelfs op de schoolsite. 

De energizers vonden de kinderen wel leuk. In het begin was het voor mij en de kinderen allemaal wennen. Ik zat ermee welke energizer ik wilde inzetten. Dit heeft gelukkig allemaal goed uitgepakt. Soms doen we een energizer over een paar dagen heen. Dat houdt in dat de energizer steeds iets langer wordt en dat de kinderen ook moeten gaan nadenken wat de stappen ook al weer waren. Erg leuk om te zien dat ieder kind op een gegeven moment een andere beweging maakt.


De lessenserie. 

Afbeelding drie: techniek

Techniek

Project: de fiets. Drie lessen

  • De eerste les: inleiding. Wat weten wij over de fiets. Hoe moet je presenteren.
  • De tweede les: onderzoek doen naar voorwerpen van de fiets. Onderzoek doen naar de geschiedenis van het voorwerp. Onderzoek doen naar de merk/prijs verhouding van het voorwerp.
  • De derde les: presentatie maken van de onderzochte onderwerpen.

 

 

 

 

Les één. Inleiding van de fiets

Tijd: 45 minuten

 

Vooraf te doen.

Zoek de coöperatieve werkvormen: denken- delen- uitwisselen en binnenkring – buitenkring op.

 

Materiaal:

  • Whiteboards, whiteboardpennen en doekjes.
  • Een fiets
  • A3 papier en stiften

Doelen:

  • Kinderen weten onderdelen van de fiets te benoemen. Kerndoel 44, de kinderen filosoferen met elkaar over hoe de fiets er uitziet en waarom dat zo is (Klein Tank, 2009).
  • Kinderen weten wat presentator doet en hoe ze kunnen presenteren. Kerndoel 1, ze leggen schriftelijk vast wat ze geleerd of ervaren hebben door middel van een woordweb (Klein Tank, 2009).
  • De kinderen kunnen zelf presenteren op een goede of een slechte manier. Kerndoel 1, ze verwerven informatie door actief te luisteren en te reageren en kennis uit te wisselen in leergesprekken over bijvoorbeeld presenteren (Klein Tank, 2009).

 

  • Start

Kom met de fiets de klas in rijden, natuurlijk wel bellend. Zo heb je snel de aandacht van de kinderen.

 

Wat weten wij over de fiets? Zet de coöperatie werkvorm denken – delen – uitwisselen in. Laat de kinderen vijf minuten zelf nadenken over de fiets.

Tip voor de kinderen:

  • Denk aan de onderdelen van de fiets.
  • Wat voor fietsen zijn er allemaal.

Na de vijf minuten laat je ze in tweetallen drie minuten vertellen wat ze weten van de fiets.

Als laatste ga je met de klas een woordweb maken, het uitwisselen in de klas.

Schrijf in het midden de fiets op. Laat de kinderen om de beurt het woordweb aanvullen.

 

Na het woordweb laat je twee filmpjes zien over de fiets. Alles wat voorkomt omcirkel je op de woordweb.

 

Na de filmpjes kan je de kinderen een compliment geven over wat ze weten van de fiets.

Om te kijken of de kinderen goed hebben opgelet, doe je een quiz met de whiteboards over de filmpjes. De vragen kan je alleen met ja of nee beantwoorden.

  • Begin je met ijzeren buizen? Ja.
  • De frames zijn maar in 1 kleur? Nee.
  • De stokjes in het wiel heten stokjes? Nee.
  • De ketting gaat om de tandwielen. Ja.
  • Een versnelling maakt het fietsen moeilijker als je de heuvel op fietst. Nee.
  • Het voorste tandwiel is kleiner dat het achterste blad. Nee.

 

Na de quiz gaan we het hebben over presenteren.

  • Wat is presenteren?
  • Verschillende manieren van presenteren.

 

Zet de coöperatieve werkvorm binnen-buiten kring in. Laat de kinderen in twee kringen staan. Een binnen en een buitenkring. Laat de kinderen die tegenover elkaar staan met elkaar de vragen uitwisselen. Draai een aantal keer met een kring. Zo krijgen de kinderen verschillende input.

 

Maak hierna samen met de kinderen een woordweb op dezelfde manier als bij de fiets.

 

Laat de onderstaande filmpjes over presenteren zien. Het eerste filmpje gaat over presentatietips. Het tweede filmpje is een presentatie die niet goed gaat.

 

https://www.youtube.com/watch?v=O73qBeU4gtA

 

https://www.youtube.com/watch?v=T0gFnQGeR7k

 

Omcirkel de woorden van het woordweb die terugkomen in de filmpjes en geef de kinderen complimenten over wat ze weten.

 

Na de filmpjes gaan de kinderen aan de slag. Maak groepen in de klas, drie of vier kinderen.

Iedere groep gaat een presentatie maken over iets in de klas. De kinderen mogen zelf beslissen waarover ze willen gaan presenteren. Ze mogen ook zelf beslissen of ze de goede of de slechte manier van presenteren doen.

Als de kinderen bezig zijn om de presentatie voor te bereiden loop je rond om groepjes te begeleiden. Stel vragen over:

  • Waar gaan jullie het over houden?
  • Wat is belangrijk en wat niet?
  • Doen jullie de goede of de slechte manier van presenteren?

 

Na tien minuten gaan de kinderen de presentatie voor de klas doen. Na ieder groepje vraag je tips en tops van de klas. Schrijf deze ook op zodat ze weten waar ze op moeten letten bij de derde les. Doe dit op twee A3tjes. Op een A3tje de goede manier en het andere A3tje de slechte manier.

 

Sluit de les af met de vraag wat de kinderen nu geleerd hebben? En de tips en tops.

Afbeelding drie:techniek werkplaats

Les twee: onderzoek voorwerpen fiets, onderzoek geschiedenis en onderzoek merk/prijs.

60 minuten.

 

Vooraf te doen.

Naar de fietsenmaker voorwerpen regelen.

 

Materiaal: voor 16 kinderen

  • Voor iedere groepjes, ieder kind het zelfde voorwerp.
  • Vier keer een fietsdynamo.
  • Vier keer een fietszadel.
  • Vier keer een fietsvelg.
  • Vier keer een fietsbel.
  • Gereedschap, hamers, schroevendraaiers, kniptangen etc.
  • Speldkaartje met rekenwonder vier keer.
  • Speldkaartje met onderzoeker vier keer.
  • Speldkaartje met geschiedenis vier keer.
  • Speldkaartje met presentatie vier keer.
  • Bandenplak spullen en een band.
  • Een ouder die banden kan plakken.

 

Doelen:

  • Kinderen kunnen zelf onderzoek doen naar het voorwerp dat ze krijgen. Kerndoel 44, ze gaan bij hun eigen fietsonderdeel na welke type verbindingen er zijn tussen de verschillende onderdelen (Klein Tank, 2009).
  • Kinderen kunnen zelf onderzoek doen naar de jaartallen van een fiets. Kerndoel 51, de kinderen zoeken een antwoord op historische vragen (Klein Tank, 2009).
  • Kinderen kunnen zelf onderzoek doen naar prijs en merk en deze op volgorde zetten. Kerndoel 26, de kinderen kunnen getallen op volgorde zetten van klein naar groot en groot naar klein (Klein Tank, 2009).

 

 

  • Start

Pak samen met de kinderen terug op de vorige les. Wat hebben zij nog onthouden?

 

Vertel deze les dat we voorwerpen gaan onderzoeken?

Vraag aan de kinderen wat onderzoeken is. Gebruik hiervoor de coöperatieve werkvorm: om de beurt. Laat de kinderen in tweetallen zitten laat ze om de beurt een woord of een zin zeggen dat te maken heeft met onderzoeken.

Ga daarna met de hele klas in gesprek en maak een woordweb van onderzoeken.

 

Bekijk de volgende filmpjes

https://www.youtube.com/watch?v=zecHO-1RCaI

 

Ga hierna kort in gesprek met de kinderen over het filmpje.

 

Verdeel de kinderen in groepen. Zorg ervoor dat je voor ieder kind uit de groep hetzelfde voorwerp heeft, maar deel deze nog niet uit. Zorg dat de groepen niet te groot worden, zodat niet ieder kind uit de groep het zelfde voorwerp heeft.

 

Vraag aan ieder groepje wie het rekenwonder in de groep wordt. Hij of zij gaat van het voorwerp verschillende merken en prijzen zoeken. Het moeten tenminste vijf verschillende prijzen zijn. Geef ook aan op het digibord hoe je het wilt zien, via een tabel. Geef het kind dat deze opdracht op zich neemt een speldkaartje met daarop rekenwonder.

 

Vraag aan ieder groepje wie de geschiedenis van het voorwerp wil opzoeken. Vanaf wanneer is het er? Is het verplicht? Zo ja vanaf wanneer? Wat kan jij nog meer vinden over dit voorwerp? Geef ieder kind, dat het geschiedeniswonder wilt zijn, een speldkaartje met daarop geschiedeniswonder. Laat de vragen voor de kinderen  op het bord staan, zo weten ze wat ze moeten gaan opzoeken. Er mag er dus maar eentje van de groep achter de computer.

 

Wie gaan alles van het onderzoeken opschrijven. Wat zie je? Hoe voelt het? Hoe ruikt het? Hij of zij krijgt het kaartje met onderzoeker erop.

Het kind dat overblijft krijgt het kaartje presenteren. Hij of zij mag nu mee gaan onderzoeken, maar krijgt de grootste taak in de les. Voor deze les is hij of zij de tijdsbewaker. Hij of zij moet ervoor zorgen dat alles op tijd opgeruimd is.

 

Er zijn verschillende onderwerpen. Bijvoorbeeld een fietszadel, een fietsdynamo, fietsvelg en een fietsbel. Verdeel de voorwerpen onder de groepen.

Vraag aan ieder groepje wat ze hebben en waarvoor het is, klassikaal.

Laat de groepjes in overleg gaan over wat ze willen weten over het voorwerp. Laat de kinderen dit opschrijven.

Laat de groepjes dit niet vertellen in de klas want in de derde les gaan ze dit presenteren.

 

Maak goed duidelijk dat ze alles opschrijven. Je hebt alles wat je nu ziet of doet nodig voor de volgende les. Probeer alle vragen die je van te voren hebt gemaakt te beantwoorden.

 

Laat de kinderen zelf onderzoeken en help ze alleen als ze daar om vragen.

 

Als de kinderen aan het werk zijn, kan de ouder die je hebt geregeld, om de beurt een groep kinderen naar zich toe roepen. Er wordt laten zien hoe je een band moet plakken. Vertel de ouder dat je de spullen die je gebruikt ook aan de kinderen moeten laten voelen. Kinderen leren ook door te voelen.

 

Sluit de les af met wat de kinderen vonden van het onderzoeken. Zorg dat ze niks vertellen van het onderzoek zelf.  Wat zijn de tips en de tops van de les. De kinderen zijn zelf verantwoordelijk voor de spullen die ze moeten bewaren.

Afbeelding vier: presenteren

Les drie: presenteren van het onderzoek. 

60 minuten

 

Vooraf te doen.

Papier klaar leggen A3.

 

Materiaal: voor 16 kinderen

  • Computers of laptop voor de kinderen
  • A3 papier
  • Camera’s
  • Posters over presenteren
  • Post-its

 

Doelen:

  • De kinderen kunnen de onderzoeksresultaten presenteren. Kerndoel 1, de kinderen houden een mondelinge presentatie naar aanleiding van een ontdekactiviteit (Klein Tank, 2009).

                                                                           

  • Start

Pak samen met de kinderen terug op de vorige lessen. Wat hebben zij nog onthouden?

Wat weten de kinderen nog over presenteren?

 

Vertel de kinderen dat ze de onderzoeksantwoorden gaan presenteren.

Dit mogen ze op de computer doen via bijvoorbeeld PowerPoint, filmpje of op papier, het A3tje.

 

Vertel dat de groepsleden met elkaar in gesprek gaan wat ze willen presenteren.

Laat de kinderen deze les zo veel mogelijk zelf doen.

Eisen aan de presentatie:

  • Alle onderzoeken moeten erin zitten, rekenen, geschiedenis en onderzoek van het voorwerp.
  • De presentatie duurt ongeveer 5 minuten.
  • Het kind met het speldbordje presenteren, houdt de presentatie.

 

De kinderen krijgen 30 minuten de tijd om deze voor te bereiden. Help de kinderen alleen als ze hier om vragen.

 

Na iedere presentatie, bespreek je de tips en de tops. Wat zou het groepje nu verder nog willen weten.

 

Na alle presentaties vraag je aan de klas of ze via post-its willen laten weten wat ze van de drie lessen vonden. Deze mogen ze allemaal op de muur plakken.

Afbeelding vijf: de route

Achtergrond informatie.

Coöperatieve werkvormen

Coöperatieve werkvormen stimuleren de samenwerking tussen de sterkere en zwakkere leerlingen. Er wordt in tweetallen of groepen gewerkt. De kinderen gaan samen in gesprek en wisselen op deze manier informatie uit. De zwakkere kinderen hoeven niet alleen meer naar een oplossing te zoeken maar worden geholpen door een sterker kind. De sterkere kinderen beheersen de stof op een hoger niveau, zij kunnen de ander uitleg geven. De kinderen zijn samen verantwoordelijk voor de uitkomst van de opdracht. Ze moeten dus allemaal een bijdrage hebben geleverd willen ze tot een goed resultaat komen. De werkvormen zijn bij ieder vak inzetbaar (Kerpel, 2014).

 

Deze werkvormen zijn niet alleen voor het samenwerken, maar ook cognitief en sociaal. De kinderen leren van elkaar en ze moeten met elkaar in gesprek of overleggen (Kerpel, 2014).

 

Voordelen van de coöperatieve werkvormen.

Het stimuleert de betrokkenheid van de kinderen en het zorgt ervoor dat er een actieve deelname is bij iedere werkvorm. Er zijn 17 verschillende werkvormen. Er is een keuze welke werkvorm je wanneer inzet. Omdat het de sociale vaardigheden stimuleert verbetert het ook de sfeer in de groep. Omdat de kinderen elkaar mogen helpen, kan het zelfvertrouwen van een kind omhoog gaan (Kerpel, 2014).

 

Nadelen van de coöperatieve werkvormen.

Het vereist veel organisatie en begeleiding, niet alle kinderen kunnen even goed met elkaar samenwerken. Met ordeproblemen zijn de werkvormen dus moeilijk inzetbaar. Als de leerkracht regelmatig de werkvormen inzet, kunnen de kinderen hieraan wennen en kan het steeds beter gaan (Kerpel, 2014).

 

Presenteren

Kinderen vinden het spannend om een presentatie te houden. Vaak vinden ze het ook nog moeilijk. Het is goed om het presenteren al vanaf groep 1 te doen. Laat de kinderen in groepen een presentatie voorbereiden en bied zeker ondersteuning en geef ze instructie over wat ze moeten doen. Als je de presentatie met de kinderen bespreekt, bespreek dan wat ze gaan presenteren. In het geval van deze lessenserie onderdelen van een fiets. Geef als de presentatie zeker de ruimte voor vragen en een nabespreking. De kinderen kunnen in de nabespreking ook nog leren (leerlijnentaal, 2010).

 

 

Onderzoekend leren

In de drie lessen zit het onderzoekend leren verwerkt. Het proces bestaat uit zeven fases:

  • Fase één: confronteren met het object. In dit geval de fiets, les één.
  • Fase twee: verkennen. Wat weten de kinderen van het voorwerp, les één .
  • Fase drie: onderzoek opzetten. Wat willen de kinderen weten, les twee.
  • Fase vier: het onderzoeken. De kinderen zoeken zelf antwoord op de vragen, les twee.
  • Fase vijf: concluderen. De antwoorden op de vragen, les twee.
  • Fase zes: onderzoeken presenteren, les drie
  • Fase zeven: verdiepen. Wat willen de kinderen nog meer weten? Les drie (Hartelvelt, 2016).

 

De onderzoekcirkel kan je bij iedere techniekles of onderzoekles inzetten. Doe het dan net zo als het faseplan hierboven. Zorg dat je meerdere lessen hebt, zodat je voor iedere fase genoeg tijd hebt. Je kan aan de fases ook de coöperatieve werkvormen koppelen, zoals ik dat heb gedaan.

In fase één en twee, de eerste les, denken – uitwisselen en delen en binnen-buiten kring. In fase twee heb ik de coöperatieve werkvorm om de beurt gebruikt. Dit zijn werkvormen waar de kinderen allemaal zelf ook moeten nadenken. Er zijn werkvormen waar een kind alleen maar hoeft na te denken als zijn of haar naam genoemd word. Het is belangrijk dat je de betrokkenheid van ieder kind hebt bij deze lessen.

 

 

Drie pijlers cultuur onderwijs.

Aan welke pijlers deze les voldoet ziet u hieronder.

 

Reflecterend vermogen.

  • Verwoordt eigen ervaringen en gevoelens in relatie tot de context, onderzoek.
  • Bedenkt persoonlijke leervragen, onderzoek.
  • Geeft aan wat hij anders en beter kan in relatie tot zijn leervragen, onderzoek.
  • Vergelijkt eigen ideeën en werk met die van een ander, onderzoek.
  • Stelt zich open, vraagt anderen om feedback en tips en gebruikt deze, presentatie (Slo, 2014).

 

Creërend vermogen.

  • Past bewust technieken, vaardigheden en materialen toe binnen eigen werk, onderzoek.
  • Kan opgedane kennis toepassen, presentatie.
  • Geeft op eigen wijze vorm aan ervaringen, emoties en ideeën, presentatie (Slo, 2014).

 

Onderzoekend vermogen.

  • Gebruikt actief zijn zintuigen om een object, onderwerp of gebeurtenis te verkennen, onderzoek.
  • Stelt vragen en zichzelf en omgeving, onderzoek en presentatie.
  • Verzamelt, selecteert en maakt kritisch gebruik van verschillende bronnen, onderzoek en presentatie.
  • Gaat door met onderzoeken tot zijn doel bereikt is, onderzoek.
  • Kan vraag en plan bijstellen op basis van (onverwachte) uitkomsten, onderzoek (Slo, 2014).

Betrokkenheid meter

Om de betrokkenheid te meten heb ik gebruik gemaakt van de betrokkenheidsschaal van Leuven, DR. F.Laevers z.d.. Deze schaal bestaat uit vijf niveaus. 

Niveau één: geen activiteit. 

In de techniek les deed iedereen goed mee. 

 

Niveau twee: onderbroken activiteit.

Er waren geen onderbroken activiteiten in deze les. 

 

Niveau drie: Activiteit zonder intensiteit

De kinderen vonden de opdrachten leuk en wilde graag beginnen. 

 

Niveau vier: Activiteit met intense momenten

De opdracht van rekenen was te kort. Zij hebben een moment gehad dat ze bezig konden gaan met de opdracht, maar deze was al snel gedaan. Bij sommige groepjes heb ik de 'rekenwonder' mee laten onderzoeken. Op deze manier konden zij weer betrokken verder gaan. 

 

Niveau vijf: Aangehouden intense activiteit

De kinderen die het voorwerp onderzochten waren de hele tijd bezig om te onderzoeken hoe het eruit zag. De hele les zijn zij hier mee bezig geweest. Af en toe kreeg ik de vraag of ze het kapot mochten maken. Hierop was mijn antwoord ja. Ze gingen weer ijverig aan de slag met hun voorwerp. 

 

De kinderen die achter de computer zaten hebben ook goed mee gedaan. Vragen van de kinderen uit hun groepje hebben ze opgezocht en antwoord op gegeven. Ook de presentaties op de computers vonden ze leuk om te maken. Af en toe wel lastig omdat ze niet alle stukjes kennen van de powerpoint. Dit konden ze zelf onderzoeken. 

 

In ieder team hielpen ze elkaar. Op het gebied van samenwerking zijn ze heel sterk geweest. 


Afbeelding zes: de vraag

Onderzoeksvraag

Hoofdvraag:

Op welke wijze draagt vakintegratie bij in een onderzoekende techniekles?

Deelvraag:

Welke hulpmiddelen kan ik inzetten om de les leuker te maken en de betrokkenheid van de kinderen vergroten?

Alles wat ik gedaan heb stond in het teken van vakintegratie. Eerst heb ik alle onderdelen die ik wilde verwerken in de les, los van elkaar aangeboden (coöperatieve werkvormen en de whiteboards). Op deze manier konden de kinderen ook aan de veranderingen wennen. Dit heeft een positief effect gehad op de uiteindelijke les. Ik kon de spullen laten uitdelen (whiteboards) en gelijk aan de slag. Dit was ook zo bij de coöperatieve werkvormen.

 

Wat ik graag wilde integreren in het dagelijks aanbod was de techniek. Dit was erg lastig. Bij geschiedenis en natuur kon ik het redelijk integreren. Maar het was lastig op sommige punten en kon ik niet goed de link leggen tussen de techniek en het andere vak.

 

Om alles goed met elkaar te koppelen heb ik een lesserie gemaakt over de fiets. Hierin was de techniek het hoofddoel. Hieraan zijn de volgende lessen gekoppeld: taal, rekenen, geschiedenis en beeldende vorming als de kinderen ervoor kozen om de presentatie met de

 

Van wat ik heb gezien zijn de kinderen erg enthousiast als ze zelf mogen onderzoeken. Op de manier hoe ik het in mijn les gemaakt had, moesten de kinderen zelf antwoord zoeken op het gebied van: rekenen, geschiedenis en techniek. Dit gaf hen verantwoordelijkheid. Ze moesten samen met het groepje achter de antwoorden komen. Een hele opdracht voor de kinderen.

 

Ze zijn op de bovengenoemde vakgebieden aan de slag geweest. De meeste groepjes wilden nog meer informatie zoeken over het voorwerp dat ze gingen onderzoeken. Helaas was hier geen tijd voor. Als dat er wel was, was ik benieuwd wat ze allemaal gevonden hadden. De kinderen wilden op ieder gebied antwoord krijgen.

 

Vakintegratie bij een onderzoekende techniek les is goed te koppelen. Maak de kinderen wel duidelijk wat je van hen verwacht op welk vakgebied. Omdat de kinderen zelf gaan onderzoeken willen ze op ieder vakgebied hun best doen. Doordat er groepen in de klas zijn, komt er een soort van wedstrijd. Wie weet het meest en kan dit het beste presenteren. Door er coöperatieve werkvormen en de whiteboards bij te gebruiken zijn de kinderen erg betrokken en actief in de lessen. 

Afbeelding zeven: spellende puzzelstukjes


Reactie plaatsen

Reacties

Claske
8 jaar geleden

Dag Leontine, je hebt een meetinstrument ingezet om je onderzoeksactiviteiten te kunnen evalueren. Zorg dat je die resultaten goed in beeld brengt juist in quest 5 en daar dan conclusies aan verbindt in quest 6. Betrek de theorie er ook weer bij en stel ook vast waarom/hoe de principes gezamenlijk vakintegratie bevorderen. Hierop kun je dan weer reflecteren in het kader van jouw competentieontwikkeling mbt LA7.